Terug naar de Kar

Holmer aarzelde. De mist om hem heen leek te bewegen, alsof hij werd gadegeslagen. Hij had de kar al gezien, half verborgen tussen de nevelige sluiers, maar was er eerst aan voorbij gelopen, op zoek naar een duidelijker pad. Nu, met een groeiend gevoel van onrust, besloot hij toch terug te keren. Als er ergens antwoorden waren over deze vreemde plek, dan misschien daar.

Hij naderde de kar met voorzichtige stappen, zijn hand rustte op de riem van zijn gereedschap, klaar om zich te verdedigen als dat nodig was. Van dichtbij zag hij dat de kar oud was, maar niet vervallen. De wielen zaten vast in de vochtige grond, maar de planken waren nog stevig, alsof iemand hem nog niet zo lang geleden had achtergelaten. Hij veegde met zijn hand over het hout en voelde een dunne laag stof en vocht.

Zijn blik gleed naar de laadbak. Voorzichtig opende hij deze en tuurde naar binnen. Er lagen enkele voorwerpen, achteloos achtergelaten of misschien bewust verborgen. Zijn vingers gleden over een bundel oude doeken, zorgvuldig om iets heen gewikkeld. Hij tilde het pakket op en voelde meteen dat er iets zwaars in zat. Met ingehouden adem wikkelde hij het open.

Een lantaarn. Maar niet zomaar een lantaarn. Dit was geen eenvoudige olielamp zoals hij kende. De metalen randen waren voorzien van graveringen, half vervaagd door tijd en gebruik. Binnenin brandde een zachte, blauwe vlam, zonder dat er enige brandstof zichtbaar was. Holmer fronste. Hoe kon dit? Hij hield de lantaarn omhoog en merkte direct dat de mist om hem heen een fractie terugdeinsde. Alsof het object een bepaalde invloed had op deze omgeving.

Zijn hart sloeg sneller. Dit was geen toeval.

Met hernieuwde vastberadenheid doorzocht hij de rest van de laadbak. Tussen verroeste gereedschappen en verschoten doeken vond hij een klein leren boekje, waarvan de kaft door de jaren heen verweerd was geraakt. De pagina’s waren golvend van vocht en ouderdom, maar de inkt was op sommige plekken nog leesbaar. Hij sloeg het open en begon te lezen:

“De mist is geen natuurverschijnsel. Het leeft. Het observeert. Ik heb de lantaarn gebruikt om het terug te dringen, maar ik weet niet hoe lang het nog werkt. Als ik niet terugkeer, laat dan niemand de cirkel activeren…”

Holmer slikte. De cirkel. De stenen. Alles leek met elkaar verbonden.

Verderop in het boekje was de tekst nauwelijks meer leesbaar, uitgelopen door vocht en tijd. Maar op de laatste pagina zag hij een reeks haastige, krassende letters, alsof de schrijver ze met trillende handen had neergezet:

“De mist neemt.”

Een rilling trok over Holmers rug. Hij keek op, zijn ademhaling versneld. De nevel om hem heen leek even stil te staan… en toen bewoog hij weer, subtiel, als een wezen dat zijn volgende stap afwoog.

Hij balde zijn vingers om het handvat van de lantaarn. Dit object was belangrijk. Misschien was het zijn enige kans om te begrijpen wat hier aan de hand was. Maar het boekje had hem ook gewaarschuwd: hij was niet de eerste die zich in deze wereld waagde. En als hij niet oppaste, zou hij misschien ook niet de laatste zijn die hier verdween.