Holmer keek om zich heen, zijn ademhaling versneld door de angst die hem overspoelde. De mist werd dikker, dichter, en de geluiden werden luider. Het leek alsof het bos zelf onder de druk van de dreiging bewoog, wankelend als een schip dat door de golven wordt meegesleept.
Elke ademhaling die hij nam, voelde als een worsteling tegen iets onzichtbaars, iets kwaads dat hem omhulde. De geur van verrotting hing zwaar in de lucht, en het bos zelf leek zijn kracht te verliezen. De bomen, die ooit statig en trots stonden, kromden zich nu in pijn, hun takken in de lucht uitgestrekt als uitgestorven armen die smeekten om hulp.
Holmer’s hart bonsde in zijn borstkas. De mist was niet zomaar mist. Het was levend, ademde met een ritme dat geen natuurlijk wezen zou kunnen volgen. Het leek te pulseren, steeds dichterbij, steeds dreigender. Iets groots, iets kwells als een dreiging, bewoog zich in de schaduwen. Het was niet zomaar een dreiging van de natuur, het was een bewust kwaad dat het bos had aangetast. En Holmer voelde, diep van binnen, dat hij het niet langer zou kunnen negeren. De keuze die voor hem lag, was niet langer een vraag van ‘als’, maar ‘wanneer’.
Plotseling verscheen er, door de mist heen, een figuur. Holmer’s ogen wijd open van verbazing, probeerde hij de gedaante te onderscheiden in de nevel. De figuur kwam langzaam dichterbij, zijn omtrek vaag maar tegelijkertijd te veel aanwezig om hem te missen. Het was een oude man, zijn gelaat gehuld in een donkere mantel die leek op te gaan in de omringende duisternis. Zijn ogen glansden fel, als sterren in de duisternis, zo helder dat ze de mist zelf doorbraken.
De man stopte vlak voor Holmer, zijn gezicht verouderd en doorleefd, maar zijn ogen gaven een diepe, tijdloze wijsheid prijs. Holmer voelde een golf van energie door zich heen stromen, een mengeling van nieuwsgierigheid en angst. De man keek hem met een blik aan die zowel geruststellend als onheilspellend was.
“Je hebt het gezien,” zei hij, zijn stem zowel diep als verheven, als de echo van de bergen zelf. “Het bos heeft een prijs betaald voor zijn leven. En de mist… de mist is het teken van wat komt. Jij, Holmer, bent de sleutel.”
De woorden van de oude man trokken door Holmer heen als een ijskoude rilling. Hij voelde zich nietig, maar tegelijkertijd omsingeld door iets veel groters dan zichzelf. Hij wilde iets zeggen, maar de woorden stokten in zijn keel. “Wat… wat moet ik doen?” vroeg hij tenslotte, zijn stem nauwelijks te horen door de benauwdheid die hem in de greep hield. “Hoe kan ik het bos redden?”
De oude man zweeg een moment. De mist om hen heen leek even te stoppen, te bevriezen in de tijd, alsof de wereld zichzelf in afwachting hield van de beslissing die Holmer zou nemen. In de stilte die volgde, was het geluid van de wind, het ruisen van de bladeren, en het verre gefluister van een onbekend kwaad alles wat Holmer kon horen.
Uiteindelijk sprak de man, zijn woorden zwaar van betekenis. “Je zult moeten kiezen, Holmer. Je kunt vechten voor het bos, voor de levens die het draagt, voor de wortels die het levend houden. Of je kunt het laten vervallen in de mist, het laten sterven en verdwijnen in de leegte. De tijd is kort. De kracht van de dreiging is al in beweging.”
De woorden hingen in de lucht, zwaar en onmiskenbaar. Holmer voelde het gewicht van die keuze als een last op zijn schouders. Het bos had altijd zijn huis geweest, een plek van avontuur, van geheimen en van vreugde. Maar nu voelde het alsof het in de laatste ademstoten verkeerde, alsof het zich opmaakte om te sterven aan een kwaad waar het niet tegen kon vechten. De mist was geen natuurlijke storm, geen beproeving van de seizoenen. Het was het resultaat van iets kwaadaardigs, iets dat het bos niet had verdiend.
De mist om Holmer heen begon zich te vervormen, als een levend wezen, zijn vormen schuivend in een ritme dat zijn eigen logica leek te volgen. De bomen kromden zich verder, hun takken schuddend van de last van de tijd en de verdorren die hen had aangetast. Holmer voelde hoe de lucht dikker werd, alsof de ruimte zelf samenperste rondom zijn lichaam. Hij had geen tijd meer om na te denken.
“Ik wil vechten,” zei Holmer plotseling, zijn stem luid en vastberaden, hoewel de angst hem nog steeds in de greep hield. “Ik zal het bos redden.”
De oude man knikte, en voor het eerst verscheen er een glimlach op zijn gezicht, hoewel het geen glimlach was van vreugde. “Dan zul je moeten leren wat het betekent om de mist te bestrijden. Niet met kracht alleen, maar met wijsheid en moed. Het bos heeft veel meer te geven dan je denkt, maar het zal niet makkelijk zijn.”

