Holmer gaat verder de Mist in

Holmer besloot dat hij niet met lege handen zou vertrekken. Naast het boekje en de lantaarn vond hij in de kar een zware, donkergrijze cape. De stof voelde dik en stevig, enigszins vochtig door de mist, maar warm. Hij wierp hem om zijn schouders, trok hem stevig dicht en klemde het boekje onder zijn arm. De lantaarn hield hij voor zich uit, de blauwe gloed flakkerde zachtjes.

Holmer haalde diep adem en zette zich schrap. De vochtige grond voelde zacht onder zijn laarzen terwijl hij zich weer in beweging zette. De lantaarn in zijn hand straalde een zacht, blauw licht uit, dat niet alleen de mist leek terug te dringen, maar ook subtiele glinsteringen op de natte bladeren en varens wierp. De cirkel van licht rondom hem voelde als een veilige bubbel, maar daarbuiten bleef de wereld wazig en dreigend, alsof iets in de schaduwen op hem wachtte.

Zijn vingers sloten zich steviger om het handvat van de lantaarn terwijl hij verder liep. De cape golfde lichtjes achter hem, zwaarder dan hij had verwacht, maar welkom in de kille lucht. Hij kon niet zeggen of de temperatuur werkelijk daalde, of dat het iets anders was—een aanwezigheid, een dreiging, iets ongrijpbaars dat hem volgde.

De bomen werden dichter, hun stammen hoog en vreemd verwrongen. Sommige leken verdraaid alsof ze ooit in pijn waren gegroeid, anderen stonden als wachters, gehuld in dikke lappen mos. Holmer liet zijn blik over de stammen glijden en merkte iets eigenaardigs op. Op een aantal bomen waren krassen te zien, diepe sneden in de schors, alsof iets met scherpe klauwen of messen erlangs was gegaan. Hij bleef even staan en bestudeerde een van de markeringen. De krassen liepen in een patroon, haast als tekens, maar hij kon er geen betekenis uit halen.

Hij huiverde en liep verder, sneller nu. De lucht werd dikker en de geur van vochtige aarde werd intenser. Hij had het gevoel dat hij naar iets werd geleid, alsof het pad niet willekeurig was, maar een richting had, bepaald door een onzichtbare kracht.

Plots voelde hij een bries langs zijn gezicht, vreemd warm en ruikend naar iets metaligs. Het was alsof de mist even ademhaalde. Hij hield de lantaarn hoger en zag hoe het licht een open ruimte onthulde, een kleine open plek tussen de bomen. In het midden stond een lage steen, ruw en bedekt met dezelfde vreemde symbolen die hij eerder had gezien.

Voorzichtig stapte hij dichterbij. De steen voelde oud, ouder dan het bos zelf. Holmer knielde en streek met zijn vingers over de ingekerfde tekens. De steen voelde verrassend warm aan, alsof er een restje energie in zat, een echo van iets dat hier ooit was gebeurd.

De mist leek zich rondom de open plek op te hopen, draaiend als een cirkel. Het voelde alsof hij werd bekeken, beoordeeld. Hij opende het boekje en bladerde snel door de pagina’s, zoekend naar iets—een aanwijzing, een verklaring. Zijn ademhaling versnelde toen hij op een pagina stuitte met een ruwe schets.

De steen. Exact deze steen.

En daaronder, slechts twee woorden, schuin en haastig neergepend:

“Niet aanraken!!!”